Eigen geweten eerst. Zalige 'homokardinaal' John Henry Newman |
VolZin, 17 september 2010 Over weinig theologen en kerkleiders uit de negentiende eeuw doen zoveel anekdotes de ronde als over Newman. Een van die anekdotes vertelt dat hij, bij een diner gevraagd om een toast uit te brengen op de paus, gezegd zou hebben: ‘dan drink ik eerst op het geweten’. Het verhaal is meer dan een anekdote. Newman schreef zelf in een brief aan een vooraanstaande Britse katholiek Henry Howard, de hertog van Norfolk: ‘Heus, als bij het uitbrengen van een toast na afloop van een plechtige maaltijd ik verplicht zou zijn de godsdienst te noemen (wat onwaarschijnlijk lijkt), dan zal ik wel op de paus drinken, als u het mij toestaat, - maar toch eerst op het geweten en pas daarna op de paus!’ Deze uitspraak komt uit een brief uit 1874, vier jaar na de afkondiging van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid door het Eerste Vaticaans Concilie, en de brief was zoveel als een publiek statement. Hij was namelijk geschreven om in druk te verschijnen (wat in 1875 ook gebeurde) en was bedoeld als reactie op suggesties van een andere vooraanstaande Brit, de liberale politicus Lord Gladstone, dat Newman zich na dat concilie wel niet meer gelukkig zou voelen in de rooms-katholieke kerk. Newman ontzenuwde die suggesties, maar maakte wel meteen duidelijk hoe voor hem de verhoudingen lagen: eerst komt het eigen geweten en pas daarna het kerkelijk gezag. Dat tekent Newman, die steeds een voorvechter is geweest van het eigen en onafhankelijke oordeel boven gezagsargumenten van de traditie of het instituut. Die grondtrek in Newmans leven en denken zorgde er voor dat hij in kerkelijke kring steeds een controversieel figuur was. Dat was al het geval in de kerk waarin hij was opgegroeid, de anglicaanse kerk of Church of England, waarin hij zich sterk maakte voor een meer hoogkerkelijke, ‘katholieke’ beleving van het geloof. En het bleef zo in de kerk waarnaar hij in 1845, op 44-jarige leeftijd, overstapte: de rooms-katholieke kerk. Pius IX, paus van 1846 tot 1878 en fel bestrijder van ongeveer alles wat modern was, koesterde een diep wantrouwen jegens Newman. Hij zag hem als een liberale intellectueel die op het punt van de kerkelijke gehoorzaamheid allerlei voorbehouden maakte, en van dat slag mensen hield de paus niet. Het was bekend dat Newman terughoudend stond tegenover de pauselijke onfeilbaarheid; hij vond de verheffing daarvan tot dogma ‘niet opportuun’ en hij klaagde over de ‘brutale en agressieve’ wijze waarop de voorstanders hun zin hadden weten door te zetten. De gevaarlijkste man in Engeland Het pauselijke wantrouwen sloeg om in waardering onder Pius’ opvolger Leo XIII, die Newman in 1879 tot kardinaal verhief. Die verheffing was opmerkelijk, omdat Newman geen hoge kerkelijke positie bekleedde (hij was bijvoorbeeld geen bisschop of aartsbisschop) en ook niet in Rome woonde. Het was een honorair kardinaalschap, zoals dat ook in de twintigste eeuw aan theologen als Yves Congar, Henri de Lubac, Jean Daniélou en Hans Urs von Balthasar is verleend, veelal als rehabilitatie na eerdere kerkelijke verdachtmakingen, publiceer- en doceerverboden en andere vormen van tegenwerking. Paus Leo XIII wilde met deze kardinaalsverheffing tot uitdrukking brengen dat hij een grotere openheid naar de eigentijdse cultuur wilde bevorderen. Toen hem door een vriend gevraagd werd wat het programma van zijn pontificaat zou zijn, zei Leo XIII: ‘wacht maar tot je mijn eerste kardinaal zult zien’. Welnu, een van de eerste negen kardinalen van deze paus was Newman, en hij is de enige van wie de naam nu nog wijd en zijn bekend is. Tegenwerking en verdachtmaking ondervond Newman overigens niet alleen in Rome, maar ook onder katholieken in zijn eigen land. Hij vertegenwoordigde een intellectueel katholicisme dat onder kerkelijke leiders niet geliefd was. Zij zetten, onder leiding van de aartsbisschop van Westminster, kardinaal Manning – een weduwnaar, net als Newman overgekomen uit de anglicaanse kerk -, vooral in op een eenvoudig en volks katholicisme, met veel aandacht voor devoties en met een sterke nadruk op gehoorzaamheid. De katholieken in Groot-Brittannië waren, net als die in Nederland, bezig te emanciperen uit een situatie van politieke en economische achterstelling. Hun leiders vonden het belangrijk dat de gelederen daarbij gesloten bleven: de katholieken moesten één front vormen onder aanvoering van hun bisschoppen. Het eigenzinnige en relativerende geluid van een intellectueel als Newman gold daarbij als een stoorzender. ‘Dr. Newman is de meest gevaarlijke man in Engeland’, schreef monseigneur George Talbot, ook al weer een oud-anglicaan, die het geschopt had tot kanunnik van de Sint-Pieter in Rome en geheim kamerheer van de paus en die een van de belangrijkste informanten van de Romeinse curie was over de kerkelijke situatie in Engeland. Ook kardinaal Manning vond Newman maar lastig. Hij zag hem als een kamergeleerde, die altijd maar tussen de boeken zat, en als een gevaarlijke liberale geest. Manning op zijn beurt ging graag op pad. Hij was, zoals gezegd, voor zijn overstap naar de rooms-katholieke kerk gehuwd geweest en dacht daarom meer van het praktische leven te begrijpen dan de poëet Newman. Manning was ook een groot voorstander geweest van de afkondiging van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid. In haar strijd tegen de moderne wereld en haar verderfelijke tijdgeest zou de rooms-katholieke kerk daarmee een veldheer met goddelijk gezag krijgen. Newman daarentegen dacht niet in dit soort categorieën. Hij dacht en schreef met een vermogen tot relativering en met een gevoel voor humor en understatement die de meeste kerkleiders van zijn tijd vreemd waren. De middenweg John Henry Newman was een zoeker en een dynamische geest en wie hem citeert, moet zich altijd afvragen uit welke levensfase het citaat komt. Op zijn zevende naar een vooraanstaande kostschool gestuurd, bleek Newman een ijverige en intelligente leerling te zijn, maar ook verlegen. Aan sportwedstrijden deed hij niet graag mee; hij las liever de romantische werken van Walter Scott. Hij zegt zelf dat hij in zijn jongensjaren ‘zeer bijgelovig’ was, en vervolgens, na de lezing van de filosofen Hume en Voltaire, ‘sceptisch’. Op zijn vijftiende had hij een religieuze ervaring, die hij later als een bekering beschreef. Zijn oriëntatie als student in Oxford werd evangelicaal en streng calvinistisch: de paus was de antichrist en de kerk van Rome was de hoer van Babylon. Oxford was enkele decennia lang Newmans wereld: hij werd er fellow van een van de colleges, werd er tot anglicaans priester gewijd, was korte tijd kapelaan en daarna weer docent aan een van de universiteitscolleges.In de jaren dertig groeide de onvrede van Newman en enkele vrienden met de sfeer van gezapigheid en burgerlijkheid in de Engelse staatskerk, die in hun ogen steeds meer een kerk van ambtenaren werd. In een reeks van brochures, Tracts for the Times, en in zijn preken op de zondagmiddag nam Newman het op voor een meer hoogkerkelijke benadering van leer en leven van de kerk. Daarmee werd hij de belangrijkste woordvoerder van wat de Oxford Beweging ging heten. De kerk moest zich in haar theologie en haar liturgie sterker laten voeden door de eeuwenoude traditie en vooral door de eerste eeuwen van de kerk, de tijd van de kerkvaders. Newman verdedigde dat de anglicaanse kerk de roeping had een middenweg (via media) te zijn tussen het protestantisme en het rooms-katholicisme. De studie van de kerkvaders bracht hem aan het twijfelen over de houdbaarheid van deze stelling. Toen zijn twijfel begon door te klinken in zijn geschriften, werden zijn collega’s in Oxford ongerust en klaagden hem aan bij de kerkelijke overheid. De anglicaanse bisschop van Oxford verbood de verdere publicatie van Newmans Tracts for the Times. Newman trok zich met enkele vrienden terug in een huis in Littlemore, waar zij bijna als monniken leefden. Intussen schreef hij aan een van zijn belangrijkste werken, zijn Essay on the development of Christian doctrine, waarin hij beschrijft hoe de geloofsleer zich in de loop van de geschiedenis als het ware organisch ontvouwt. Juist wegens die organische lijn werd de traditie voor hem steeds belangrijker. Newman zag de ononderbroken traditie uiteindelijk het best gewaarborgd in de rooms-katholieke kerk, die hij eerst fel veroordeeld had. Op 9 oktober 1845 werd hij in de rooms-katholieke kerk opgenomen en in 1847 werd hij tot priester gewijd, 22 jaar nadat hij diezelfde wijding in de anglicaanse kerk had ontvangen. Het recht om van mening te veranderen Newman sloot zich aan bij de oratorianen, een religieuze gemeenschap van priesters, die in Engeland enkele scholen onderhielden. Bijna veertig jaar leidde hij een betrekkelijk verborgen bestaan in een van de kloosters van de oratorianen, met uitzondering van de vier jaar waarin hij op verzoek van de Ierse bisschoppen rector was van de pas gestichte katholieke universiteit in Dublin. Een groot organisator en bestuurder was Newman echter niet; het beste wat de jaren in Dublin voorbrachten, was weer een boek, The Idea of a University. In de rust van zijn studeerkamer bij de oratorianen ontstonden nog meer belangrijke boeken: de Apologia pro vita sua, waarin hij zijn eigen geloofsontwikkeling beschrijft, en An Essay in Aid of a Grammar of Assent, dat een meer systematische uiteenzetting geeft over de vraag hoe mensen tot geloof komen. Ook werden werken uit zijn anglicaanse periode herdrukt, maar nu met lange voetnoten waarin hij zijn eigen vroegere bezwaren tegen het rooms-katholicisme weerlegde. Zo vormen Newmans geschriften één lang pleidooi voor het recht van een mens om in de loop van zijn leven van mening te veranderen. Roze randje Newman overleed op 11 augustus 1890, 89 jaar oud. Op zijn eigen herhaalde verzoek werd hij begraven op een kerkhofje naast het buitenhuis van de oratorianen in Rednal, bij Birmingham, in het graf waarin vijftien jaar eerder zijn vriend Ambrose St John begraven was. St John was 32 jaar lang Newmans metgezel en huisgenoot geweest en was net als Newman vanuit de anglicaanse kerk naar de rooms-katholieke kerk overgestapt en oratoriaan geworden. Het graf zorgde twee jaar geleden voor een flinke rel. Om de verering voor Newman te bevorderen, wilde men namelijk zijn stoffelijk overschot overbrengen naar de kerk van de oratorianen in Birmingham. Vooral de homobeweging in Engeland maakte zich daar boos over: het was immers Newmans uitdrukkelijke wens om het graf te delen met zijn hartsvriend en nu zouden zij van elkaar gescheiden worden. In de media kreeg Newman eretitels als de ‘homokardinaal’. Het idee was overigens niet nieuw: in 1933 schreef de literator Geoffrey Faber al over de homo-erotische sfeer rond de Oxford Beweging. Het Vaticaan reageerde furieus en Newmans belangrijkste biograaf, de priester Ian Ker uit Oxford, werd ingehuurd om in de Osservatore Romano, de krant van het Vaticaan, te weerleggen dat Newman homo zou zijn geweest. Het kwam, aldus Ker, wel vaker voor dat vrienden of familieleden in één graf bij elkaar begraven wilden worden, en Newman zou al op zijn vijftiende hebben besloten celibatair te blijven, een besluit dat hij ongeveer tot zijn dertigste als een offer ervaren had. Erg overtuigend is de argumentatie niet, en één ding is duidelijk: Newman hield zielsveel van St John. Toen zijn vriend overleed, schreef hij dat hij zich niet kon voorstellen dat echtgenoten elkaar erger zouden missen dan hij Ambrose miste. Daar zit ongetwijfeld een stuk negentiende-eeuwse retoriek in, maar de relatie tussen Newman en St John was onmiskenbaar van een intimiteit en een exclusiviteit die de ‘gewone’ vriendschap overstijgt. St John was niet zomaar een vriend van Newman, hij was dé vriend. Of beide vrienden hun liefde ook lichamelijk beleefd hebben, weten we niet, maar het is niet erg waarschijnlijk. Er werd in de negentiende eeuw immers veel gesublimeerd, en dus ook veel geleden.Maar Newman nam postuum wraak: toen het graf op 2 oktober 2008 geopend werd, bleek van de stoffelijke resten niets meer over. De lichamen van Newman en zijn vriend waren postuum met elkaar verenigd en samen waren zij in het niets verdwenen. En vanuit dat niets zal Newman wellicht geglimlacht hebben om de stelligheid waarmee het Vaticaan zijn homoseksualiteit probeerde te ontkennen. Hij blijft toch een kardinaal met een roze randje en wordt dus nu een zalige met een roze randje. Peter Nissen is hoogleraar cultuurgeschiedenis van de religiositeit aan de Radboud Universiteit Nijmegen |