Gesodemijter |
Effata Parochieblad, december 2009 Het is dit jaar met Sinterklaas en Zwarte Piet nog maar net goed afgelopen. Even was de situatie dreigend: Sint en Piet liepen gevaar nog vóór 6 december als ongewenste vreemdelingen het land uitgezet te worden. Vijf dagen voor de verjaardag van de goedheiligman nam de Tweede Kamer namelijk een motie aan die inhield dat voortaan kennis van het Wilhelmus, en vooral van het eerste en zesde couplet, als voorwaarde voor een geslaagde inburgering in Nederland beschouwd zou worden. En Zwarte Piet en Sinterklaas kennen dat eerste en zesde couplet niet, om nog maar te zwijgen van de rest van het Wilhelmus. Ze mogen hier dus niet blijven. Het is nog een geluk bij een ongeluk dat ze elk jaar maar voor drie weken komen – dat kan met een eenvoudig toeristenvisum - en dat het zomerpaleis van Sinterklaas in Madrid ligt en niet in Beek-Ubbergen of Beuningen. Een van de twee partijen die de Wilhelmusmotie indiende, heeft het maar druk met het redden van onze nationale cultuur. Diezelfde partij heeft zich eerder al sterk gemaakt voor het redden van het spelletjesprogramma Lingo en de soapserie Onderweg naar Morgen. Ik schreef er in mijn vorige column over. En nu heeft diezelfde partij aan de minister van onderwijs en die van binnenlandse zaken kritische vragen gesteld over het weglaten van het kruisteken op de mijter en de tabberd van Sinterklaas bij zijn intocht in Amsterdam. Ja, dat zijn de grote vraagstukken waar onze volksvertegenwoordigers van wakker liggen. Het was mij nog niet opgevallen, maar in 2006 is het kruis op de mijter van de Sint in Amsterdam stilzwijgend vervangen door drie Andreaskruisen. Ik zie het probleem niet: ook het Andreaskruis is een christelijk symbool, en drie kruisen is nog altijd meer dan één. Bovendien is drie voor christenen een getal vol symboliek. Dus waarom klagen onze christelijke volksvertegenwoordigers? De beide ministers hadden een antwoord in stijl. Omdat de volksvertegenwoordigers onze christelijke wortels in gevaar zagen, hadden de ministers er de Bijbel op nageslagen. En daar hadden ze geen Zwarte Pieten, pepernoten of stoomboot kunnen ontdekken. Ze zeiden er niet bij dat ze zelfs Sinterklaas niet in de Bijbel hadden gevonden. Het was de ministers misschien ontgaan dat veel christelijk erfgoed niet in de Bijbel terug te vinden is en dat veel bijbelse zaken niet in het christendom zijn terug te vinden. De belangrijkste conclusie van de ministers was: het toezien op de uitdossing van Sinterklaas is geen taak van de nationale overheid. Maar misschien is het ook geen taak van de nationale overheid om toe te zien op de liederen die wij moeten kennen. Wij vragen nu van nieuwkomers dat zij het Wilhelmus kennen. Maar hoeveel geboren en getogen Nederlanders zullen het volkslied uit hun hoofd kennen? Hoeveel fans van Wilders zullen het eerste en het zesde couplet foutloos kunnen zingen? Wij vragen van nieuwkomers meer dan van onszelf. Misschien helpt het trouwens meer als zij eerst eens enkele Sinterklaasliedjes leren. Dan kunnen ze, samen met onze volksvertegenwoordigers, uit volle borst zingen: ‘‘t Is een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker, ik zal eens even vragen naar zijn naam’. Uit die vraag ontstaat misschien wel een goed gesprek, en dan blijkt mogelijk dat die vreemdeling helemaal niet zo vreemd is, hoe zijn mijter er ook uitziet. En misschien wil die vreemdeling dan nog wel even blijven, om samen met ons kerstmis te vieren. |