Trots en troost
Effata Parochieblad, juni 2009

Ik ben trots op mijn buurman Arjan Broers. Met zijn nieuwe boek haalde hij in één week tijd de voorpagina van zowel de NRC als de Volkskrant. Arjan, het boek én het onderwerp van het boek verdienden dat ook. Het boek, Een dwaas bestaan, gaat namelijk over Gerrit Poels, een gewezen pater die elke nacht, zeven dagen per week, door de straten van Tilburg fietst om brood te bezorgen bij mensen die in de knel zitten. Dat doet hij al sinds 1990. Daarvoor was hij vanaf 1968 de spil van een opvanghuis in Tilburg voor mensen die in de problemen zitten. Dit huis, begonnen door enkele religieuzen, onder wie Poels’ huidige vrouw Angeliek, ooit - en eigenlijk nog steeds - zuster van liefde, kreeg de naam Huize Poels.

Met meesterlijk vakmanschap laat Arjan in het boek Gerrit Poels het verhaal van zijn ‘dwaas bestaan’ vertellen. Dat verhaal doet je regelmatig glimlachen, maar ook huiveren. Aangrijpend vond ik wat Poels vertelt over de eenzaamheid en verlatenheid, de vervreemding en hardheid die hij ervoer in zijn tijd bij de Missionarissen van het Heilig Hart, vanaf het kleinseminarie tot hij het klooster verliet. Wij hebben de neiging romantische beelden van het kloosterleven te koesteren. Televisiedocumentaires werken daar hard aan mee. Maar er is ook een andere geschiedenis van het kloosterleven: die van hardheid, van een strak regime, van het uitbannen van persoonlijke gevoelens en van de eigen wil, van het ontzeggen van genegenheid en waardering, kortom die van emotionele deprivatie. Het wordt hoog tijd dat ook die geschiedenis van het kloosterleven geschreven wordt, nu het nog kan: er leven nog voldoende ‘ervaringsdeskundigen’ die fragmenten van deze geschiedenis kunnen vertellen.

Deze gedachte bekroop mij ook bij het lezen van een ander recent en indrukwekkend boek, dat van de NRC-journalist Marcel Haenen over tien jonge Nederlandse karmelieten die in 1956 als aankomende missionarissen naar Brazilië gingen: Tien paters op Gods grote akker. Hij vertelt ook over de kleinseminarietijd die de jongens in Zenderen doorbrachten. Ik heb altijd een hoge achting voor de karmelieten gehad: de orde van de mystici, van Johannes van het Kruis en van Titus Brandsma. Maar ik was echt ontdaan toen ik las hoeveel fysiek geweld in hun kleinseminarie gebruikt werd. De rector en de conrector in Zenderen sloegen de jongens tot bloedens toe. Een gangbare straf was: uren in de gang op de knieën zitten voor de deur van de rector. Die kwam dan af en toe zijn kamer uit, sloeg de jongen een paar keer hard en ging weer naar binnen. O heilige berg Karmel! Met bloeduitstortingen, een tand door de lip, een ingescheurde oorlel mochten de leerling-karmelieten de donkere nacht in. Ierse toestanden. Zou er ook in Nederland niet eens onderzocht moeten worden hoeveel leerlingen op katholieke internaten slachtoffer zijn geworden van fysiek geweld en van seksueel misbruik?

Gerrit Poels heeft zich ontworsteld aan die wereld. Groots is het in het boek van Arjan Broers te lezen hoe Poels, de ex-pater, ontdekt heeft waar het in het leven eigenlijk om gaat: elkaar tot troost zijn. ‘Omgaan met moeilijke mensen heeft een kernwaarde voor mij blootgelegd: troost zijn. Mensen nabij kunnen zijn, ze even een beetje vertrouwen geven, of gewoon iets concreets wat ze nodig hebben. Dat ik dat mag doen, dat ik ze dat mag geven, dat troost mij’, zo vertelt Gerrit Poels aan Arjan Broers. Daar hadden die meppende karmelieten in Zenderen iets van kunnen leren, en ook die paters, fraters en zusters in Ierland. Elkaar tot troost zijn, dat is iets om trots op te zijn.