Vinden en gevonden worden |
Effata Parochieblad, april 2010 Wij zijn hardnekkig op zoek naar ons zelf: wie ben ik? Psalm 139 vertelt ons dat wij al gevonden en gekend zijn. Tijdens de dagen rond de gemeenteraadsverkiezingen moest ik weer herhaaldelijk aan ze denken, de heren Jacobse en Van Es van de Tegenpartij. Ze zouden misschien wel goed gescoord hebben als ze hadden meegedaan, met hun leuzen ‘Met z’n allen voor ons eigen’, ‘Laat ze zelf eens een keer bezuinigen’ of ‘Geen gezeik, iedereen rijk’. Het waren typetjes van Kees van Kooten en Wim de Bie, die twee briljante thermometers van de koortsen die onze samenleving de afgelopen decennia heeft doorgemaakt. Toen ze samen nog het Simplisties Verbond vormden, hebben ze ook ooit een andere koorts bezongen, die van het zoeken naar jezelf, een koorts die nog steeds niet over is en misschien wel nooit overgaat, omdat hij beantwoordt aan een diepe menselijke behoefte: ‘Zoek jezelf broeders, vind jezelf, wees en blijf alleen jezelf’, zo zongen ze. ‘Weet je nog wanneer dat was, toen je nog geen ander was, niet in harnas achter glas, maar je eigenlijke zelf’. Ons eigenlijke zelf: wie of wat is dat? We zijn er koortsachtig naar op zoek, naar het zelf. Je kunt cursussen volgen, soms van drie dagen, soms van een half jaar, die je beloven dat je aan het slot je eigenlijke zelf zult vinden, of je echte zelf, of je werkelijke zelf of je diepste zelf. De superlatieven stapelen zich op, op de markt van het zelfzoeken. In het bijbelboek van de psalmen staat een lied, een gedicht, psalm 139, dat een andere weg wijst, een andere manier van kijken, een andere manier van leven wellicht ook. In die psalm gaat het ook over het kennen, maar dan vanuit een heel ander perspectief: de bidder van de psalm is niet wanhopig op zoek naar het kennen van zichzelf, nee, hij spreekt het diepe vertrouwen uit dat hij gekend wordt. Er is iets, iemand, de Eeuwige, de Ene, die hem kent, en wel door en door, tot in zijn nieren. De Eeuwige kent mij, doorgrondt mij, doorziet mij, is vertrouwd met mij. En naar die Eeuwige die mij kent, hoef ik niet wanhopig op zoek, aldus de psalmist: Hij is er altijd en overal, in de hemel en in het dodenrijk, van oost tot west, in het duister en in het licht. En waarom kent die Eeuwige mij zo goed? Omdat Hij erbij was toen ik gevormd werd, ja, Hijzelf heeft mij gevormd, gemaakt, gevlochten en geweven. De Eeuwige kent mij door en door, van binnenuit. Hij is intiem met mij verbonden, meer dan wat ook. En daarom ga ik Hem ook ter harte. Hij laat mij niet los. Hij laat mij niet vallen. Hoe goed is het te weten dat je gekend wordt. Dat er Iets of Iemand is die jou beter kent dan je jezelf kent, die jou niet laat vallen op momenten dat je jezelf misschien laat vallen, momenten waarop je twijfelt of wanhoopt aan jezelf. Wij hoeven niet koortsachtig op zoek naar ons diepste zelf. Het is al gevonden.
|