Een glorieus wijf |
Effata Parochieblad, juni 2010 Kan de middeleeuwse mystica Hadewijch ons door de beproevingen van vuvuzela's en verkiezingsuitslagen heen helpen? Zij leert ons dat het ploeteren blijft met de liefde, maar dat dit ploeteren wel de moeite waard is. Als je niet van Geert Wilders houdt en ook al niet van voetbal, zijn het moeilijke tijden. In mijn dierbare geboorteland Limburg heeft een kwart van de kiezers op de lijst van Geert Wilders gestemd. Hoe zal dat nu gaan bij ons eerstvolgende bezoek aan Limburg? Zal ik mij bij elke vierde Limburger afvragen: misschien is dat er wel een? En dan dat voetbal. Nederland kleurt oranje. Als ik naar de universiteit fiets, moet ik zelfs bij somber weer mijn zonnebril opzetten. En zit je even rustig in de tuin te lezen, dan is er wel weer iemand in de buurt die met zijn vuvuzela de lokroep van een bronstige dinosaurus probeert te imiteren. Kortom, er is weinig om vrolijk van te worden. Behalve de liefde. Gelukkig is er de liefde nog. Die houdt ons op de been. Die draagt ons door het leven. Begrijpt u er veel van, van de liefde? Weet u hoe de liefde in elkaar zit? Ik in elk geval niet, ik geef het eerlijk toe. De liefde is een avontuur. En in dat avontuur ben ik maar een amateur. Misschien zijn we wel allemaal amateurs in de liefde. We liefhebberen maar wat aan. Maar we staan er gelukkig niet alleen voor. Er zijn ons mensen voorgegaan, vrouwen en mannen, die vanuit hun ervaring met dat avontuur hebben nagedacht en geschreven over de liefde: dichters en mystici. Ja, die twee samen. Want heb ik het over de menselijke liefde of over de liefde tussen God en mens? Ik weet het niet, want ik weet niet waar de grens tussen die twee ligt. Ik weet niet waar de ene liefde eindigt en waar de andere begint. Ik weet niet of ze wel van elkaar te scheiden of zelfs maar te onderscheiden zijn. Misschien is dat wel juist eigen aan de liefde: dat zij verenigt, dat zij bij elkaar brengt wat wij uit elkaar denken. Iemand die op een prachtige en indringende wijze over de liefde heeft geschreven, is Hadewijch. Nee, niet mijn lieve dochter met die naam (maar wie weet waar zij nog ooit over gaat schrijven…), maar haar dertiende-eeuwse naamgenote. Hadewijch is een ervaringsdeskundige in de liefde, dat ‘vreemde avontuur’, zoals zij het zelf noemt. Wij weten niets over haar: niet wanneer ze leefde (de eerste helft van de dertiende eeuw, wordt vermoed), niet waar ze woonde (Antwerpen zegt de een, de omgeving van Luik meent een ander), niet hoe haar leven verliep. Misschien heeft ze behoord tot een groep van vrouwen die een religieus leven wilden leiden zonder tot een kloosterorde te behoren. Begijnen heetten die vrije vrouwen, die ongebonden spirituelen van de dertiende eeuw. Maar we kunnen er slechts naar gissen. Maar Hadewijch heeft ons wel veel lessen over de liefde nagelaten: brieven, visioenen en gedichten of liederen. Die laatste lenen zich het beste voor een eerste kennismaking met Hadewijch. U kunt ze lezen in een mooie uitgave van Veerle Fraeters en Frank Willaert, die vorig jaar verscheen, met een vertaling in hedendaags Nederlands, en u kunt ze zelfs horen: bij het boek zitten vier cd’s waarop de liederen worden voorgelezen en negentien ervan, waarvan de melodie is ontdekt, zelfs worden gezongen. Die liederen gaan eigenlijk nog meer over het gemis van de liefde dan over de liefde zelf. Hadewijch weet zich aangeraakt door de liefde, door de Minne. Die Minne betekent voor haar tegelijk de persoon van de geliefde als de ervaring van het liefhebben. De aanraking door de liefde is verontrustend, verstorend. Ze is als een vuur dat van binnen laait en ons ongedurig maakt. En bovenal: ze is ongrijpbaar. Ze raakt ons aan en laat ons dan weer in de steek. Ze dringt in ons binnen, wekt een verlangen en trekt zich dan weer terug, verbergt zich weer voor ons. En dan is er de pijn van het verlangen, het heimwee naar de aanwezigheid van de afwezige. Hadewijch bedacht voor dat heimwee, voor dat woelende verlangen naar terugkeer van de geliefde, een nieuw woord: ‘orewoet’, oerwoede. De liefde, de Minne, ze is er vaker niet dan wel. Zij is vooral de verlangde afwezige, de onbereikbare, de onvindbare. Maar toch hebben we weet van haar bestaan. We hebben haar gezien, we hebben haar ontmoet, we hebben haar gevoeld en ervaren. En daarmee is in ons hart een onstilbaar verlangen gewekt. En dat verlangen houdt ons op de been. Hadewijch spreekt ons moed in, dwars door verkiezingsuitslagen en vuvuzela’s heen. Jan van Leeuwen, de kok van het klooster waar de mysticus Jan van Ruusbroec leefde, noemde Hadewijch ‘een heylich glorioes wijf’. Dat was ze: glorieus in het verlangen. |