Aan de grens van de menselijke wereld

Effata Parochieblad, november 2010 

 

Onlangs was ik enkele dagen in Polen. Ik nam daar, met andere Nederlandse wetenschappers, aan de Katholieke Universiteit van Lublin deel aan een congres. De dag na het congres gingen we met een klein groepje onder leiding van een gids op pad. Het werd een aangrijpende, in zekere zin gruwelijke tocht, die ons aan de grens bracht van de menselijke wereld, ja die ons bijna over die grens heen smeet, ons bijna van de menselijke wereld af liet tuimelen. Ik moest denken aan het kinderlijke beeld van de aarde als een schijf: als je te ver gaat, val je er vanaf. Dan hoor je niet meer bij de mensenwereld. Je valt in het niets.

Die grens zagen wij eerst in het concentratiekamp Majdanek, gelegen aan de rand van de stad Lublin. Het lag tijdens de Tweede Wereldoorlog – het kamp werd in 1941 aangelegd – nog enkele kilometers buiten de stad, maar inmiddels is Lublin naar het kamp toegegroeid. De mensenwereld heeft het weer in haar armen gesloten. Maar de wandeling door het kamp, nu een museum, deed mij gruwelen. In de bleke oktoberzon zag ik de restanten van wat een perfecte, bureaucratische fabriek van de dood was geweest, een tot in de puntjes georganiseerd laboratorium van de kille onmenselijkheid. Daar werden mensen nummers. En die nummers werden uitgegumd, weggevaagd. Vanaf het najaar van 1942 was Majdanek vernietigingskamp. Volgens het meest recente onderzoek werden er 78.000 mensen omgebracht, van wie 59.000 joden waren. Wat nog bruikbaar was, werd verzameld: gouden tanden, schoenen, brillen. Naast de gaskamer was een kamer met een ontleedtafel: daar werden de lichamen geopend van joden van wie de nazi’s vermoedden dat zij nog sieraden of juwelen hadden ingeslikt.  

Een tocht van anderhalf uur bracht ons vervolgens naar de grens tussen Polen en Oekraïne. Wij bereikten ook de grens tussen menselijkheid en onmenselijkheid. Die grens lag in Sobibor. Anders dan Auschwitz of Majdanek was Sobibor geen werkkamp. Het was een puur vernietigingskamp: de meeste gevangenen die per trein naar Sobibor werden gebracht, stierven nog op dezelfde dag waarop zij waren aangekomen. Enkelen werden tijdelijk in leven gelaten, om te helpen bij de vernietiging van hun medemensen en in de wetenschap dat ook zij uiteindelijk vermoord zouden worden. Ruim 170.000 joden zijn er vermoord en ook een groep Roma. Ruim 34.000 joden kwamen uit Nederland. Zij waren op transport gezet in Westerbork. De spoorlijn eindigde bij Sobibor: doodlopend spoor. De gevangenen werden uitgekleed en via een pad naar de gaskamers gevoerd. Dat pad had – o cynisme! – van de nazi’s de benaming ‘Himmelfahrtstrasse’ gekregen.  

In oktober 1943 brak in Sobibor een opstand uit. Driehonderd joodse gevangenen wisten te ontkomen en vluchtten de bossen in. Velen van hen werden toch weer gevangen en meteen gedood. Maar Heinrich Himmler was bang dat de ontsnapte gevangenen uiteindelijk de wereld zouden kunnen vertellen wat er in Sobibor gebeurde. Daarom gaf hij bevel het kamp te slopen. Uit Treblinka werden joodse gevangenen naar Sobibor gebracht om het kamp af te breken en alle sporen uit te wissen. Toen zij hun werk hadden gedaan, werden zij doodgeschoten. Op het terrein van het kamp werden boompjes aangeplant. De sporen van de doodsmachine bevinden zich voor een deel nog steeds onder de grond. Enkele weken per jaar vinden er opgravingen plaats, deels mogelijk gemaakt door financiële steun uit Nederland. De directeur van het museum vertelde ons dat hij onlangs een tube tandpasta uit Nederland had gevonden: bijna zeventig jaar oud, de laatste herinnering aan een mensenleven dat vernietigd is. 

Het was die dag mijn verjaardag. Er waaide een koude herfstwind over Majdanek en Sobibor. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen.