Kerst met Hazes

Effata Parochieblad, december 2010 (kerstnummer)

´De glimlach van een kind doet je beseffen dat je leeft.´ Zo zong de betreurde André Hazes, de meester van het Nederlandse levenslied, de goeroe van het alledaagse sentiment, overigens in woorden die afkomstig zijn van Willy Alberti. U kent vast wel de aandoenlijke pogingen van volwassenen om aan een pasgeboren kindje een glimlach te ontlokken. Ik doe er zelf bij kraamvisites ijverig aan mee, en groot is mijn triomf als het kindje eerder naar mij lacht dan naar anderen in het gezelschap. Al verliezen we het natuurlijk altijd van de moeder. Want het kindje weet: daar kom ik vandaan, uit haar schoot, en uit haar borsten vloeit mijn voedsel. De warme nabijheid van de moederborst maakt ieder kind blij.

 

Zouden ook Jozef en Maria zo over hun pasgeboren kindje gehangen hebben, om het met zachte geluidjes en lieve knikjes een glimlach te ontlokken? Dan heeft Maria het ook toen vast gewonnen. Want het kindje wist: haar borsten zullen mij voeden. De middeleeuwse vroomheid, uitgedrukt in beeldende kunst en in gebeden, kende daar een grote fascinatie voor: voor de voedende borsten van Maria, de ‘Maria lactans’ in het Latijn. In momenten van mystieke vervoering had een enkeling zelfs wel eens de ervaring even aan de tepels van Maria te mogen sabbelen en een druppel van haar goddelijke moedermelk, die ook Jezus gevoed had, te mogen ontvangen. Er waren zelfs middeleeuwse kerken die in hun reliekenverzameling een druppel van de moedermelk van Maria bewaarden.

Maar zou Jezus wel gelachen hebben als zijn vader en zijn moeder zo over hem heen hingen en lieve geluidjes maakten? Daar was de middeleeuwse vroomheid minder zeker van. Er waren immers theologen die zich serieus het hoofd braken over de vraag of Jezus wel ooit gelachen heeft. Lachen gold als ongecontroleerd gedrag: wie lacht, laat zich gaan. En dat deed de Heiland niet, zo dacht men. Van Jezus werd door kerkelijke smaakmakers al snel een chagrijnige asceet gemaakt, een soort gereformeerd ouderling (al waren die er in de middeleeuwen natuurlijk nog niet), met een strak pak, een strak gelaat en een al even strak geweten. De discussie over de toelaatbaarheid van de lach vormt zelfs de sleutel tot de ontknoping van de roman De naam van de roos van Umberto Eco.

Maar wat hebben we aan een Jezus die niet lacht? Wat hebben we aan die mythische godheid die de christelijke overschildering van rabbi Jesjoea van Nazareth gemaakt heeft? Geboren uit een maagd, zonder toedoen van een man: vertel mij nog meer. Jezus moest wel, wilde hij niet onderdoen voor andere goden en halfgoden, godsdienststichters en goeroes. Was Boeddha niet ook uit de rechterzijde van zijn moeder geboren, om niet door die andere, onkuise uitgang te hoeven komen? En was de zonnegod Horus niet ook uit een maagd geboren, uit Isis?

Gedenken we met kerstmis de mythische geboorte van een halfgod of een godenzoon? Of gedenken we de geboorte van een kindje, dat zonder twijfel gelachen heeft naar zijn vader en zijn moeder, en vast ook wel naar de kraamvisite? Ik houd het op het laatste. En dan helpen Willy Alberti en André Hazes mij misschien wel meer van het kerstfeest te begrijpen dan de diepzinnige interpretaties van generaties van hoogkerkelijke theologen.