Komt allen tezamen. Een kerstessay |
 Met korte commercials nodigt de Protestantse Kerk in Nederland het televisiekijkende publiek uit om met Kerstmis ook naar de kerk te komen: u bent welkom, altijd, maar zeker nu. Vanachter een rijk voorziene kerstdis wijst de fractievoorzitter van het CDA, Sybrand van Haersma Buma, erop dat wij niet zomaar Kerstmis vieren. Als we met z’n allen Kerst vieren, aldus de politicus, is het goed het ook erover te hebben waar het uiteindelijk bij dit feest om gaat, en dat is de geboorte van Christus.  Zou het zo erg gesteld zijn met de Nederlandse televisiekijkers dat zij dit niet meer weten? Ik vermoed dat het wel meevalt. Met de regelmaat van de kalender worden er door omroepen en dag- en weekbladen in Nederland enquêtes gehouden over de kennis die mensen hebben van de betekenis van de christelijke feestdagen. Feesten als Hemelvaart en Pinksteren komen daar altijd belabberd uit te voorschijn. Minder dan de helft van de Nederlandse bevolking weet nog wat met die dagen eigenlijk gevierd wordt. Bij een enquête in 2009 op de website watgelooftu.nl, een website die toch niet snel door hardnekkige godloochenaars bezocht zal worden, wist slechts 42 procent uit te leggen dat Pinksteren te maken heeft met de uitstorting van de Heilige Geest. Bij enquêtes onder scholieren scoren feesten als Hemelvaart en Pinksteren doorgaans slechts rond de 20 procent aan goede antwoorden. Met Pasen is het iets beter gesteld. Bij een enquête onder lezers van het dagblad de Telegraaf wist in 2006 ruim de helft de betekenis van Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Pasen goed uit te leggen. Pasen scoorde daarbij, met 57 procent, het beste van de drie heilige dagen. Maar van Kerstmis weet toch het overgrote deel van de Nederlandse bevolking wel de christelijke betekenis aan te geven. Het onderzoeksinstituut KASKI, onderdeel van onze universiteit, deed in 2002 in opdracht van de KRO onderzoek naar wat mensen belangrijk vinden met Kerstmis. 89 procent van de ondervraagden wist toen het goede antwoord te geven op de vraag naar de betekenis van Kerstmis. Elf procent gaf een fout antwoord of wist helemaal geen antwoord te geven. Onder Engelse schoolkinderen dacht twee jaar geleden bij een onderzoek trouwens een kwart dat met Kerstmis de geboorte van de Kerstman gevierd wordt. Die Kerstman is in Engeland beduidend populairder dan in Nederland, dus ik vermoed dat Nederlandse schoolkinderen het er bij een dergelijke enquête toch beter vanaf zullen brengen. Mensen weten dus wel dat Kerstmis een christelijke feest is: de viering van de geboorte van Jezus van Nazareth. Maar het weten is nog iets anders dan het belangrijk vinden. Bij het genoemde onderzoek van het KASKI uit 2002 gaf ongeveer de helft van de Nederlandse bevolking te kennen aan Kerstmis geen religieuze betekenis toe te kennen. Voor slechts twintig procent had het feest beslist wel een religieuze betekenis en voor 31 procent had het ‘enige’ religieuze betekenis. Bij elkaar is dat 51 procent, en dat is precies ook het percentage van de Nederlandse bevolking dat bij een onderzoek in 2003, in opdracht van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, aangaf zichzelf als ‘religieus of spiritueel ingesteld’ te beschouwen. Twee dingen zijn dus duidelijk veranderd in de beleving van Kerstmis ten opzichte van de culturele wereld van de Late Middeleeuwen waar het Berlijnse handschrift met liederen een vrucht en uitdrukking van is: de christelijke betekenis van het Kerstfeest, die de meeste mensen nog wel vertrouwd is, is minder prominent geworden in de beleving van het feest, en als die religieuze beleving er nog wel is, dan is zij minder sterk verbonden met de kerkelijke en liturgische viering van het feest. Dat blijkt ook uit onderzoeken naar wat mensen belangrijk vinden met Kerstmis. Ook daar vroeg de KASKI-enquête van 2002 naar, en 65 procent gaf toen aan het samenzijn met de familie belangrijk te vinden en vijftig procent noemde lekker eten als een belangrijk aspect van Kerstmis. Naar de kerk gaan noemde slechts 24 procent van de geënquêteerden. Het onderzoek van het KASKI mat attitudes: wat vinden mensen belangrijk. Maar interessanter is misschien nog wel de vraag: wat doen mensen feitelijk met Kerstmis. Daar is een mooi Engels onderzoek naar van Richard Thomas uit 2003. In het lijstje van dingen die Britten met Kerstmis doen, komt naar de kerk gaan om een liturgische viering mee te maken pas op de dertiende plaats, met een score van 26 procent, niet zo heel veel afwijkend dus van het Nederlandse beeld. Wat vinden Engelsen dan belangrijker dan naar de kerk gaan? Op de eerste plaats cadeautjes uitwisselen, voor 94 procent van de Britten het hoogtepunt van Kerstmis. Voor tachtig procent is de kerstmaaltijd en het versieren van het huis belangrijk, en dan komt er nog een heel rijtje zaken: van de kerstkalkoen en de Christmas crackers tot het kopen van een kerstboom en het luisteren naar de kersttoespraak van de koningin. Ik vermoed dat ook hier het Nederlandse beeld niet zo heel veel anders is, op de kerstkalkoen en de Christmas crackers na misschien. Of zou in Nederland ook al in driekwart van de huishoudens met Kerstmis een kalkoen op tafel verschijnen?  Om de cultuur te begrijpen waaruit de kerstliederen zijn voortgekomen die wij zojuist hoorden, moeten we ons verplaatsen naar een wereld waarin het christelijk geloof een volstrekt vanzelfsprekende plaats innam. Het hoefde niet verdedigd te worden, want het werd nauwelijks aangevallen of in twijfel getrokken. Dat betekent niet dat iedere laatmiddeleeuwer automatisch vromer was dan wij nu zijn. Maar wel had religie een grote mate van plausibiliteit in de laatmiddeleeuwse samenleving. Zij was zo vanzelfsprekend als de lucht die werd ingeademd en als het water van de rivier. Zij leek, met andere woorden, wel een natuurelement te zijn in de leefwereld van de mens: niet iets waarvoor gekozen moest worden, maar iets dat er gewoon al was, van oudsher. De religie vroeg niet, zoals in onze tijd, om een bewuste keuze. Tenzij iemand meer werk van zijn of haar geloof wilde maken dan vanzelfsprekend was. Dan was er de voor de hand liggende gang naar een klooster, een begijnhof, een tertiarissenconvent of een andere religieuze leefgemeenschap. Daar woonden de mannen en vrouwen die van hun geloof hun professie hadden gemaakt: de religieuze professionals. Uit zo’n leefgemeenschap van vrouwelijke religieuze professionals komt het Berlijnse liederenhandschrift voort. Het is belangrijk om dat te bedenken, want de beleving van het Kerstfeest die uit dit liederenhandschrift blijkt, hoeft nog niet die van de modale laatmiddeleeuwer te zijn geweest. Buiten de leefgemeenschappen van religieuze professionals kunnen andere accenten gezet zijn in de viering van het Kerstsfeer. Voor de religieuze professionals was de liturgie het centrum van hun leven: hun dag, hun week en hun jaar werden erdoor geordend. De liturgie structureerde de beleving van de tijd. En die beleving was een gedeelde beleving: gedeeld namelijk in de gemeenschap van de kerk. De beleving van Kerstmis was voor de vrouwen en mannen in religieuze leefgemeenschappen een kerkelijke beleving. ‘Hec festa natalia recolit ecclesia’, zo begint een van de Latijnse kerstliederen in de bundel: de kerk herinnert zich dit geboortefeest, zij brengt het zich te binnen, zij verinnerlijkt het door het te vieren. Liturgie is re-enactment, heropvoering van een heilsfeit uit het verleden, maar dusdanig dat het een gebeurtenis in het heden wordt. Het kind wordt nú geboren. ‘Ons is gheboren nu ter tijt Jesus Christus gebenedijt’, zo begint een van de liederen. ‘Dies est letitiae, nam processit hodie Christus rex de virgine’, zoals een ander lied uit de verzameling zegt: het is een dag van vreugde, want vandáág is koning Christus uit een maagd geboren. En die vreugde deelden de religieuze professionals met de hemelbewoners: de heiligen en de engelen. Zij vierden de liturgie mee. ‘In natali Domini gaudent omnes angeli et cantant eum jubilo’: alle engelen verheugen zich over de geboorte van de Heer en zingen hem toe op jubeltoon. Die engelen en andere hemelbewoners zijn dan ook aanwezig bij het wondere gebeuren in de stal van Bethlehem. Die stal wordt in de laatmiddeleeuwse iconografie steeds drukker bevolkt. Van de stille nacht blijft weinig over, met al die bezoekers. We zien hele engelenkoren in en rond de stal, zoals op de kerstafbeelding die op de poster voor deze avond is gebruikt. Maar het blijft niet bij die engelen en herders. Er verschijnen nog meer figuren in de wondere nacht. Al die bezoekers zijn verbonden met de rijke symbooltaal van het middeleeuwse christendom, een symbooltaal die wij nog maar met moeite kunnen verstaan. De geleerde theoloog Origines is in de eerste helft van de derde eeuw de eerste die in een kerstpreek verwijst naar de verzen uit het profetenboek van Jesaja: ‘Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets; mijn volk heeft geen begrip’. In de vierde eeuw zien we drie elementen die in dit citaat genoemd worden dan al verschijnen op een sarcofaag die in het Lateraans Museum in Rome wordt bewaard. In het proto-evangelie volgens Jacobus, mogelijk uit het eind van de tweede eeuw, wordt het verhaal verteld over de twee vroedvrouwen, Zelomi en Salome. Het verhaal wordt overgenomen in andere teksten die de schaarse gegevens over de geboorte van Jezus proberen aan te vullen, zoals het Arabische evangelie van de Kindsheid van Jezus en vooral het in de Middeleeuwen populaire pseudo-Mattheusevangelie. Van de twee twijfelde Salome aan de blijvende maagdelijkheid van Maria. Toen zij die handmatig wilde onderzoeken, verdorde haar arm, en die straf werd weer ongedaan gemaakt toen zij het kindje Jezus in bad deed: het gewijde badwater genas haar verdorde arm weer. Ook de beide vroedvrouwen zien we vanaf de vroege middeleeuwen in de kerstafbeeldingen verschijnen. Die afbeeldingen groeien uit tot complete rebussen, waarin alle elementen een symbolische betekenis hebben: de ruïneuze staat van de stal verwijst naar het oude Verbond met Israël, dat door de geboorte van Jezus heeft afgedaan; het stro in het kribje verwijst naar graan en dus naar de eucharistie; Jozef wordt steeds meer een oude grijsaard, niet meer bij machte om de natuurlijke vader van het kind te zijn. Vanaf de late veertiende eeuw verdwijnt het kribje weer tijdelijk van het toneel onder invloed van de visioenen van Birgitta van Zweden, die gezien zou hebben dat het kindje op de grond lag in plaats van in een kribbe. Birgitta had ook precies gezien hoe Maria gekleed was en hoe haar gouden haar losjes langs haar schouders viel: we zien het in vijftiende-eeuwse kerstafbeeldingen allemaal terug. Een mooi voorbeeld daarvan is de prachtige kerstscène van Robert Campin, een Zuidnederlandse schilder die lang als de Meester van Flémalle werd aangeduid. Ook had Birgitta gezien dat Maria in de stal een kaars had aangestoken, een element waar Rembrandt en anderen later een stallantaarn van maken, handig voor het lichteffect in een kerstscène. De kerstscène werd een tafereel boordevol symboliek, een conglomeraat van christologische, mariale en eucharistische vroomheid, een prentenboek vol theologie.   De religieuze professionals van die tijd zullen het meeste van die theologie wel doorzien en begrepen hebben. Maar hoe zat het met de gewone gelovigen, zij die niet méér konden lezen dan de beeldtaal van de armenbijbel? Zij zullen het vast allemaal prachtig gevonden hebben. Maar misschien begrepen zij er wel niet heel veel meer van dan wij nu. Misschien waren voor hen ook wel andere accenten dan de hoogkerkelijke en liturgische bouwstenen belangrijk in de beleving van het Kerstfeest. De meesten van hen waren immers ook maar arme sloebers, die de winter moesten zien door te komen, een tijd van kou, duisternis en voedselschaarste. Misschien waren daarom voor hen warmte, licht en lekker eten ook wel belangrijk met Kerstmis, zoals zij dat voor de meeste Kerstvierders in 2013 zijn. Zij waren vast blij dat zij tegen Kerstmis zonder betaling in het bos een boom mochten gaan kappen, waarmee zij warmte en licht in huis konden brengen, zoals bijvoorbeeld de schepenen van het Limburgse Susteren in 1264 bepaalden. Die boom werd in blokken gehakt: het kerstblok of ‘bûche de Noël’, tegenwoordig in Frankrijk nog bekend als een kerstlekkernij met veel chocola, nog altijd in de vorm van een houtblok. En in de tijd van voedselschaarste die de winter was, troostten zij zich met kerstmis door eens heerlijk te genieten van varkensvlees, balkenbrij, braadworst of ‘stumpkes’, de voorlopers van het worstenbroodje. En heerlijk brood inderdaad: een kerstwik, kerststoet, duivenkater of kersttimp, eventueel zelfs in de vorm van een klein kindje. Men at bij wijze van spreken het kindje Jezus op, zoals men dat ook gewoon was te doen bij de jaarlijkse Paascommunie: de Heiland nuttigen. En men zocht elkaar op, om in de kou en de duisternis warmte en licht bij elkaar te vinden, in deze bijzondere nacht, waarin het vee kon spreken, waarin verzonken klokken begonnen te luiden, waarin de geesten een helse jacht door het luchtruim maakten. In de Late Middeleeuwen was het Kerstfeest, naast heel veel andere dingen, dus óók een feest van saamhorigheid, van lekker eten, van bij elkaar zijn, de elementen die nu nog steeds voor de meeste mensen de essentie van Kerstmis uitmaken. Maar daarenboven was het een feest van hemelse betovering, een feest waarin natuur en bovennatuur samensmolten, doordat het Woord van God mens was geworden in een klein en kwetsbaar kindje. De betovering is er nog wel, maar zij is van een andere aard. De hemel is neergedaald, maar op een andere manier dan de middeleeuwer dat zag. De hemel is, om een beeld van Kees Fens te gebruiken, ’naar beneden gekomen en ligt om ons heen, in scherven op de aarde’. Het wonderlijke van de Kerstnacht, het heilige van Kerstmis, bevindt zich niet zozeer meer in de verticale lijn tussen hemel en aarde, maar in de horizontale lijn tussen mensen. Kerstmis is een feest geworden van aardse verbondenheid, van sacrale sociabiliteit, van de heiligheid van ons samen zijn. ‘Wij komen tezamen onder ’t sterrenblinken’, zo dichtte de Oisterwijkse kapelaan Anton Huijbers in 1910. Hij wilde een katholieke tegenhanger maken van het lied ‘Komt allen tezamen’ van de hervormde predikant C.B. Burger (u hoort het in het PKN-spotje), en beiden lieten zij zich inspireren door het achttiende-eeuwse lied ‘Adeste fideles’ van de uit Engeland naar Frankrijk gevluchte katholieke muziekleraar John Francis Wade. Mensen komen tezamen met Kerstmis, en nog altijd onder het sterrenblinken, maar niet meer om de pasgeboren Koning terug te vinden, maar om elkaar en zichzelf terug te vinden. ‘O come, all ye faithful’. ‘Faithful’, ‘fidelis’, gelovig, zijn mensen ook in de eenentwintigste eeuw nog wel. Maar zij geloven meer in het wonder van menselijke verbondenheid dan in dat van een maagdelijke geboorte. Voor de zusters die uit het Berlijnse liederenhandschrift zongen, lag dat anders. Hun verlangen was naar boven gericht, naar hemelse gelukzaligheid: ‘begheerte nu vlieghet ten hemel op, gruet my mijn lief ende segt hem lof’. |