Van vrouwen en mannen
Overweging van Peter Nissen tijdens de Effataviering van 13 november 2005
bij Spreuken 31,10-13.19-20.30-31; Matt. 25,14-30 (zoek op in Willibrordbijbel)

Wij zijn geschonken aan onszelf om ons te schenken aan elkaar. Zo zou je de twee Schriftlezingen die het leesrooster van de katholieke liturgie ons vandaag aanreikt, kort kunnen samenvatten. Die lezingen zijn maar al te bekend, en misschien zijn we ze juist daardoor niet helemaal goed gaan verstaan. Dat geldt vooral voor de eerste lezing, uit het slot van het boek Spreuken. Ze is overbekend en wordt vaak gebruikt als lezing bij de uitvaart van iemand die als een ‘sterke vrouw’ is ervaren. Want zo staat de lezing ook bekend, als het ‘Loflied op de sterke vrouw’.

Zij is vooral de laatste tweehonderd jaar gelezen als een soort model voor de katholieke huisvrouw: een voorbeeldige, degelijke, hardwerkende moeder, dag en nacht in de weer voor haar gezin, zichzelf wegcijferend voor anderen. Zij moest er vooral zijn voor haar man en kinderen. Zij zorgde dat thuis alles op orde was en klaar stond, zodat haar man zich maximaal kon ontplooien buitenshuis. Want de man was toch de belangrijkste: het ging om hem, hij was de spil, en de sterke vrouw stond hem daarin bij. Zo hebben vele generaties katholieke vrouwen het geleerd, misschien wel uit het Handboekje voor de katholieke vrouw en moeder van de Tilburgse kapucijn pater Fabianus.

Maar is dat wel zo? Is in dat slot van het boek Spreuken, waar we vandaag maar een paar verzen uit hebben gelezen, de man wel werkelijk de spil? Nee, de tekst leert ons heel iets anders. De man komt er nauwelijks in voor, en de sterke vrouw is werkelijk het middelpunt. Zij is degene die handelt, die onderneemt, die actief bezig is, die organiseert. Zij is de persoon met macht, met invloed, met wijsheid en beleid. De sterke vrouw is niet de echtgenote van een aanzienlijk man, maar de man mag in deze lezing van geluk spreken als hij de echtgenoot is van een aanzienlijke vrouw.

Maar wie is die vrouw dan? Dat is nog wel de belangrijkste vraag. Het gaat in deze lezing namelijk helemaal niet om een vrouw in de letterlijke zin van het woord, om een huisvrouw, om een moeder, om de vrouw van het jaar. Het gaat niet om de vrouw uit het handboekje van pater Fabianus. De vrouw van het boek Spreuken is een beeld, een symbool. Zij is de verpersoonlijking van de Wijsheid. De eerste lezing van vandaag is een loflied op de Wijsheid. En als we dat eenmaal weten, dan kunnen we de tekst met heel andere ogen lezen. Het is de wijsheid die waardevoller is dan kostbare koralen en dan uiterlijke schoonheid. Het is de wijsheid die het goede brengt. Het is de wijsheid die met beraad handelt en die samenhang tot stand brengt, patronen als in een weefsel. Het is de wijsheid die zich om de armen, de behoeftigen en de misdeelden bekommert.

En wat is die Wijsheid? Anders gezegd: wat is ware wijsheid? Voor de joodse lezers van het boek Spreuken was het evident: de wijsheid is de Tora, de Wet van God, geschreven in ons hart, gegrift in ons binnenste. De Tora, het spreken van God, dat is de ware wijsheid die gelukkig maakt, die voorspoed brengt en rechtvaardigheid. In een vroeg joods commentaar, een midrasj bij het eerste vers van de lezing van vandaag, lezen we: ‘een sterke vrouw, dat is de Tora, die in het binnenste van het binnenste was, en Mozes was waardig die voor Israël te doen afdalen’. De Wijsheid is de Wet, is het spreken van God. En dat spreken begint niet pas bij de tien woorden, de tien geboden die Mozes op de stenen tafelen ontving. Nee, dat spreken begint al bij de scheppende liefde van God, als Hij de wereld en het menselijk leven in het bestaan roept. Als God zegt: mens, wees er, ik roep je in het bestaan, dan legt Hij al daarmee zijn Wijsheid en zijn Wet in het hart van ieder mens. En dat gebeurt bij ieder nieuw mensenleven opnieuw, ja het gebeurt eigenlijk iedere dag, elk moment opnieuw. Elk moment opnieuw roept God u en mij, ieder mens, opnieuw tot het bestaan en zegt Hij: mens, het is goed dat je er bent. Ik schenk je aan jezelf. Ik leg mijn Wijsheid in je hart. Deel die met anderen. En wie zo met die vrouwe Wijsheid, met die Wet van God in zijn hart leeft, die zal een zegen zijn voor de mensen om hem heen, zoals de sterke vrouw dat voor haar man is. Wie leeft met vrouwe Wijsheid zal immers het goede brengen, zal rechtvaardigheid opbouwen, zal oog en oor hebben voor de behoeftige, zal het mooie spinnen en weven.

Ook in de evangelielezing gaat het over die Wijsheid, die Wet van God, die Hij plaatst in ons hart om haar te delen met anderen. Dat zijn de talenten waar het evangelie over spreekt. Een talent was oorspronkelijk een gewicht van ongeveer veertig kilo; later werd het een woord voor de geldwaarde van dat gewicht in zilver. De dienaars in de parabel van Jezus krijgen die talenten om er iets mee te doen. In onze taal is het woord talent via dit bijbelverhaal overgenomen als een woord voor iets wat je van nature hebt, een natuurlijke gave of aanleg. Als je talent hebt voor muziek of voor wiskunde, dan zit dat er al vanaf je geboorte in. Maar het besef is bij ons misschien vervaagd dat die talenten niet iets van onszelf zijn, maar iets dat ons van buitenaf geschonken is, iets dat ons is toevertrouwd.
In de parabel die Jezus vertelt, vertrouwt de heer de talenten immers toe aan zijn dienaars. Hij geeft hen iets van zichzelf, hij schenkt hen iets dat van hem is, en hij doet dat opdat ze het niet voor zichzelf alleen houden, maar er iets mee gaan doen. De talenten in de parabel zijn opnieuw een beeld van de Wijsheid, van het Woord van God, van zijn spreken. Dat wordt aan ons geschonken, wordt aan ons toevertrouwd, wordt in ons hart geplaatst. Maar niet om het in dat hart te verbergen, onzichtbaar voor iedereen, zoals de bange dienaar, die zijn talent in de grond ging verstoppen. Nee, dat is niet de bedoeling, zo maakt Jezus met de parabel duidelijk. Het Woord van God, de Wijsheid, de Wet van God wordt aan ons toevertrouwd om er mee aan het werk te gaan, om het te delen met anderen, om er het goede mee te doen, schoonheid tot stand te brengen, rechtvaardigheid, kortom, om te bouwen aan het koninkrijk van God.
Twee dienaars uit de parabel hebben dat gedaan. Zij zijn met de Wijsheid van God aan de slag gegaan, en die Wijsheid is daarmee gegroeid, zij is verdubbeld omdat ze gedeeld wordt met anderen. Maar de derde knecht heeft niets met de Wijsheid gedaan. Hij beschouwde de hem geschonken Wijsheid niet als een opdracht, als een uitdaging. Nee, hij was bang. In sommige bijbelvertalingen heet hij de luie knecht, maar een betere vertaling is: de bange knecht. Hij was angstig om kwijt te raken wat hij had. Hij wilde het vasthouden voor zichzelf, hij durfde het risico niet aan om er mee aan de slag te gaan, om het te delen met anderen. Hij was bang voor het avontuur van het rijk van God.
En daarom rekent de Heer ook zo streng met hem af, onbegrijpelijk streng voor ons gevoel. Bijbelwetenschappers gaan ervan uit dat dit strenge optreden van de Heer – werp de onnutte knecht buiten in de duisternis – door de evangelist Matteüs vooral bedoeld was als waarschuwing tegen de verslapping in de jonge kerk, tegen het verflauwen van de ijver voor het evangelie en voor het koninkrijk van God. Wie niet wil delen, bouwt niet mee aan dat koninkrijk.

Wij zijn mensen van de Weg, op pad naar het koninkrijk van God. Wij zoeken hier in Nijmegen-Oost nieuwe wegen om het evangelie te verkondigen, om te bouwen aan het rijk van God, om barmhartigheid door te geven. En ook wij staan nu voor de vraag: willen we met elkaar delen wat we hebben ontvangen, ook als parochies, of klampen we ons vast aan het oude, aan wat we al hebben, aan het vertrouwde? Houden we onze talenten voor onszelf, verstoppen we ze als het ware diep in de grond? Of gaan we er mee aan de slag? Gaan we met elkaar delen wat we hebben aan talenten en laten we ze zo groeien?

Dat is de keuze waarvoor onze drie parochies staan. Doen we verder aan krimpmanagement en proberen we nog een klein beetje te redden wat we hebben, ieder voor zich, het oude en vertrouwde? Of durven we het risico aan van het nieuwe, met al die talenten die we als drie parochies bij elkaar kunnen brengen?

God heeft zijn woord gesproken in ons hart: wees er, besta, leef. Hij heeft ons geschonken aan onszelf opdat wij ons kunnen schenken aan elkaar. En daarvoor is het nodig dat wij ons niet vastklampen aan het oude, dat wij onze talenten niet voor onszelf houden, maar dat we ons laten openen, onze ogen, onze oren, onze harten, voor elkaar. Effata!